De zachte ongehoorzaamheid van het absurde
- Luc Van De Steene
- 4 dagen geleden
- 5 minuten om te lezen
Er zijn mensen die al nadachten nog vóór wij eraan toe waren om zelf te beginnen denken. Filosofen, schrijvers, twijfelaars, zoekers; zij hebben paden betreden die wij vandaag opnieuw verkennen. Hun wijsheid bestaat al; wij hoeven haar alleen nog te ontvangen, te beproeven, te verwerven.

In een wereld die elke dag sneller trilt onder de ruis van deadlines, piep- en beltonen, en allerlei verplichtingen, die zich lijken te vermenigvuldigen als konijnen in de reeks van Fibonacci (*), vergeten we soms dat er ook nog zoiets bestaat als een innerlijk leven. We raken verstrikt in onze schema’s, in de triviale mallemolen van efficiëntie, en ondertussen woekert er vanbinnen een stille vraag: Waar gaat dit eigenlijk over?
Precies op dat snijpunt, waar de banaliteit van het dagelijks bestaan botst met onze hunkering naar betekenis, staat Albert Camus nog altijd klaar, helder en onaangedaan, alsof hij speciaal voor dit tijdperk geschreven heeft.
(*) De reeks groeit snel, exponentieel aandoend, en staat daarom symbool voor onstuitbare, zichzelf versterkende toename.
Er zijn perioden waarin de werkelijkheid zo alledaags wordt dat ze bijna pijn doet. Je opent je laptop, sluit hem weer, vult formulieren in die vooral dienen om andere formulieren te rechtvaardigen, en voor je het weet is een dag, een week, een jaar verdampt in kleine bezigheden die niemand zich later nog herinnert. De wereld lijkt steeds meer op een kamer vol ijskoud kunstlicht: functioneel, klinisch, efficiënt, maar zonder ziel.
Juist in deze vervreemde, triviale tijd biedt Camus geen troost in de klassieke zin, maar wel een ongehoorde helderheid. Hij fluistert niet dat het allemaal wél zin heeft, of dat er ergens een verborgen betekenis wacht die wij met voldoende inspanning zullen ontdekken. Hij zegt iets anders, iets dat bevrijdt: het leven hoeft geen betekenis te hebben om de moeite waard te zijn.
Dat klinkt schokkend eenvoudig. Maar Camus’ inzicht raakt aan de kern van onze tijd: wij verlangen te veel van het leven. We verwachten dat het opstijgt, dat het ons optilt, dat het zich rechtvaardigt. We willen dat onze dagen gewicht hebben, terwijl ze in werkelijkheid licht zijn als stof. En omdat we zo naar betekenis snakken, raken we ontmoedigd wanneer die betekenis niet vanzelf verschijnt.
Camus draait dit om. Hij begint niet bij de zin van het leven, maar bij de ervaring dat die zin ontbreekt, en hij toont dat precies daar onze vrijheid begint. Wat absurd is, hoeft niet overwonnen te worden; het moet erkend worden. En wanneer we die erkenning aandurven, ontstaat er iets ongekend eenvoudigs: ruimte. Ruimte om te kiezen. Ruimte om niet langer te wachten op een hogere rechtvaardiging, maar om onze dagen zélf te kleuren, hoe banaal ze ook lijken.
In een wereld die steeds trivialer aanvoelt, kan Camus ons dus helpen door ons te bevrijden van de eis dat het leven groots moet zijn. Hij nodigt ons uit om te leven zonder decor, zonder groot verhaal, zonder kosmisch contract. Hij nodigt ons uit om schoonheid te ontdekken in het eenvoudige, betekenis te scheppen in het kleine, en verantwoordelijkheid te nemen voor de vorm die ons leven aanneemt; niet omdat het universum kijkt, maar omdat wij kijken.
Dat is de radicaliteit van Camus: hij zegt dat we niet moeten ontsnappen aan het absurde, maar erin kunnen wortelen. Dat waardigheid niet komt door succes of doelgerichtheid, niet door dat eeuwig gedoe, maar door trouw aan het moment. En dat zelfs in een wereld die hol klinkt, de stilte niet leeg hoeft te zijn. Ik zou eraan toevoegen: trouw aan het moment waarin je de verbondenheid opzoekt en koestert.
Camus en het latere leven
Voor wie het beroepsleven achter zich heeft gelaten, of op het punt staat dat te doen, kan Camus misschien nog het meest bevrijdend zijn. Want juist dan, wanneer de rots van werk en verplichtingen niet langer dagelijks de berg op moet, ontstaat er ruimte die zowel weids als beangstigend kan zijn.
Wat nu? Waarvoor leef ik als de structuur van de werkdagen verdwijnt?
Camus zou antwoorden dat dit het moment is waarop de absurditeit niet drukt maar opent. Niet langer gevangen in ritmes die door anderen zijn bedacht, kun je ineens kiezen zonder voorwendsels. Vrijwilligerswerk, zorg voor anderen, eenvoudige dagelijkse rituelen: het zijn geen ‘hogere doelen’ omdat iemand ze zo heeft benoemd, maar omdat je ze zelf kiest. In die keuze — klein, menselijk, onopgesmukt — ontstaat precies de waardigheid waar Camus zo voor pleitte: een manier van leven die niet groot hoeft te zijn om betekenisvol te worden.
Zo wordt Sisyphus, met zijn eeuwige rots, niet langer het symbool van vergeefsheid maar van aandacht. Hij is niet gelukkig omdat zijn taak zinvol is, maar omdat hij zijn eigen aanwezigheid in die taak volledig aanvaardt. Zijn vrijheid ligt niet in of op de top van de berg, maar in elke stap die hij zelf kiest te zetten.
"Als de wereld begrijpelijk was, zou er geen kunst bestaan." — De mythe van Sisyphus
Misschien is dat precies wat we vandaag moeten oefenen: onze rots niet verachten, maar bekijken alsof het de eerste keer is. Onze dagen niet meten aan resultaten, maar aan aanwezigheid. De wereld hoeft niet minder banaal te worden; we kunnen er anders in gaan staan. Minder als slachtoffers van de absurditeit, meer als medeplichtigen van ons eigen bestaan.
Camus in context
Albert Camus (1913–1960), schrijver, denker, essayist en kind van het zonovergoten Algerije, werd vaak samen met Sartre onder de vlag van het existentialisme geplaatst. Maar Camus verzette zich tegen dat etiket: hij zag zichzelf niet als een systeemdenker, maar als iemand die vertrok van de ervaring: van de zon op een gezicht, van de stilte van een ochtend, van de schok van het absurde.
Terwijl Jean-Paul Sartre de mens beschreef als radicaal vrij, als iemand die zichzelf vormt door keuzes en zich moet engageren in de wereld, koos Camus een andere invalshoek. Voor hem begint alles bij de botsing tussen onze verlangens en de onverschilligheid van de wereld. Die botsing, het absurde, is geen filosofisch probleem dat opgelost moet worden, maar een realiteit om te leren accepteren. Pas daarna kun je spreken van rebellie, van vrijheid, van waardigheid.
De relatie tussen Sartre en Camus was intens maar eindigde in ruzie, vooral na De mens in opstand (1951), waarin Camus waarschuwde voor ideologische excessen en politieke verlossingsfantasieën. Sartre vond hem te voorzichtig; Camus vond Sartre te verblind door theorie. Die breuk is emblematisch: Camus kiest altijd voor het concrete leven boven het abstracte denken.
En misschien daarom spreekt hij vandaag zo krachtig tot ons. Hij vraagt niet dat we de wereld verbeteren vóór we kunnen leven. Hij vraagt dat we leven midden in de onvolmaaktheid, de imperfectie, zonder illusies maar met stijl. Met wat hij zelf maat noemde: helderheid, eenvoud, trouw aan de menselijke maat.


Opmerkingen