Ochtendharnas
- Luc Van De Steene
- 21 nov
- 2 minuten om te lezen

Vanmorgen werd ik wakker en voelde het al vóór ik mijn ogen opende:
het harnas had opnieuw met mij geslapen.
Het lag tegen mijn ribbenkast, blinkend en beleefd,
zoals een outfit die té perfect gestreken is om nog comfortabel te zijn.
Ik tilde mezelf omhoog en hoorde het zacht kreunen;
metaal dat dagelijks opnieuw moet veinzen dat het bij me past.
Ik dacht aan de man aan tafel gisteravond,
zijn woorden helder, zijn kraag scherp als een overtuiging,
zijn foulard parmantig rond zijn nek gekunsteld,
de perfectie geföhnd.
Geen verwijt — integendeel, ik bewonder de beheersing —
maar soms zie ik in die snit en naad
de glans van een pantser dat ooit uit nood geboren werd.
Een false self als zorgvuldig gepoetste ridderhelm:
niet om iemand te misleiden, maar om te beschermen
wat ooit te bloot lag.
En toen, vreemd genoeg,
kwam Van Ostaijen zachtjes mijn ochtend binnen.
“Dag brood op de tafel,” fluisterde het ergens in me.
“Dag visserke-vis met de pet.”
Een kinderstem die zich nog niet schaamde
om tegen de dingen te praten alsof ze luisteren konden.
Hoe lang is het geleden dat ik de wereld zo begroette;
zonder harnas, zonder oordeel, zonder de nood
om eerst te kijken of ik wel juist besta?
We dragen het pantser omdat iemand ooit zei
dat we sterker moesten zijn dan we waren.
Omdat een kamer, een ouder, een klas,
te weinig lucht liet voor wie we toen werkelijk waren.
En dus leerden we onszelf op te vouwen
tot een vorm die applaus kreeg,
maar weinig adem.
Misschien is het daarom dat we zo strak zitten in onze perfectie.
Dat we zo hard klinken in onze broze blozende glans.
Misschien zijn we allemaal
een beetje Gregor ’s ochtends;
wakker worden en merken dat we nog steeds
in iets leven dat niet helemaal onze huid is.
En toch,
ergens diep vanbinnen blijft dat ventje op de vaas
nog altijd ploem ploem zeggen.
Het wacht geduldig tot we het weer horen.
Tot we weer durven groeten:
“Dag wereld, dag dingen,
dag mens die ik ben,
ongepantserd genoeg om te voelen,
en misschien eindelijk
zacht genoeg om gewoon te bestaan.”




Opmerkingen