Er waren eens twee narcisten
- Luc Van De Steene
- 4 dagen geleden
- 4 minuten om te lezen

Er waren eens twee narcisten.
Het zou het begin van een sprookje kunnen zijn.
Dat is niet zo.
Ze zaten samen in het park, op een bankje.
Ze konden het goed met elkaar vinden.
Ze deelden hetzelfde bankje,
en ze genoten van dezelfde visie op de wereld:
“Ik ben de belangrijkste.”
Alles was koek en ei.
Tot.
Tot de ene, de belangrijkste,
meer likes in ontvangst mocht nemen
dan de andere, eveneens de belangrijkste.
Hun mensbeeld kwam onder druk te staan.
Hun wereld dreigde in te storten.
Het was alsof de zwaartekracht even een sabbatical nam
en al het gewicht van hun eigen belangrijkheid
plotseling op hun schouders terechtkwam,
met de elegantie van een vallende piano.
De wind fluisterde door de bomen,
maar zelfs die fluistering werd door beiden
meteen opgeëist als applaus,
tot ze merkten dat de bladeren meer ruisten
bij de ene dan bij de andere.
Dat kon geen toeval zijn.
De natuur had partij gekozen.
Schande.
De stilste duif van het park,
een dier dat normaliter alleen geïnteresseerd was
in broodkruimels en existentiële vragen
zoals “Waarom besta ik, en waarom is het nooit volkoren?”
vloog ostentatief dichter bij de narcist
met de meeste likes.
De andere zag het,
en voelde zich persoonlijk aangevallen
door dit ornithologische verraad.
“Waarom krijgt híj meer aandacht?”
zei de ene belangrijkste.
“Dat is onmogelijk.
Mijn belangrijkheid is minstens even belangrijk
als de zijne.”
“Onzin,” antwoordde de andere belangrijkste.
“Mijn belangrijkheid is objectief meetbaar belangrijker.
Dat is wetenschappelijk bewezen.
Door mij.”
En zo begonnen ze aan een welles-nietes
die de fundamenten van de logica zelf deed beven.
Argumenten, tegenargumenten,
emoties subtiel vermomd als redelijkheid,
redelijkheid subtiel vermomd als emotie;
het was een waar schouwspel.
Een toevallige voorbijganger dacht even
dat er een diep filosofisch debat gaande was
over het wezen van de mens,
de fragiele architectuur van het ego,
of de illusoire aard van identiteit.
Maar nee:
ze waren gewoon bezig elkaar te overtuigen
dat de ene zon rond hén draaide,
en niet rond de ander.
De lucht werd dikker.
Hun schaduwen werden langer.
Het bankje kraakte onder zoveel zelfbeeld.
En ergens, ver weg,
in een torentje dat net hoog genoeg was
om boven alle nuance uit te stijgen,
moest een politicus niezen.
Niemand wist waarom.
Maar de wind, eigenwijs als altijd,
voerde het geluid recht naar het park,
waar de twee narcisten het prompt hoorden
en beiden onmiddellijk dachten:
“Hij niest om míj.”
En zo zaten ze daar,
twee narcisten op één bankje,
als majestueuze pauwen zonder veren,
die zichzelf toch elke minuut
in volle glorie herkenden.
Het welles-nietes laaide steeds verder op.
De temperatuur steeg niet omdat het zomer was,
maar omdat hun ego’s zoveel wrijving veroorzaakten
dat het bankje bijna spontaan begon te gloeien.
De eekhoorn in de kastanjeboom,
door iedereen in het park beschouwd als
de bezadigdste filosoof van alle knaagdieren,
zuchtte diep.
Hij had dit al vaker gezien.
In andere seizoenen, met andere gezichten.
Narcisme, wist hij, is als pollen:
het dwarrelt elk jaar terug
en iedereen doet alsof het de eerste keer is.
De twee narcisten gingen ondertussen zo op in hun strijd
dat ze niet merkten
hoe het bankje stilaan in tweeën spleet.
Niet omdat het stuk was,
maar omdat het niet langer kon kiezen
wie eigenlijk de belangrijkste was.
Het metaal kraakte onder zoveel zelfverzekerde onzekerheid
en besloot zich dan maar in neutrale zone op te delen:
links een troon, rechts een troon.
En daar zaten ze dan,
elk op hun eigen halve bank,
met het zelfvoldane gevoel
dat ze eindelijk het respect kregen dat ze verdienden.
Eindelijk een zetel per persoon
want niemand die écht het volk vertegenwoordigt
deelt zijn stoel vrijwillig.
Een vlucht ganzen trok boven hen voorbij
in keurige V-formatie,
alsof ze een subtiele hint gaven
dat samenwerken soms effectiever is
dan simultaan gelijk willen hebben.
Maar de twee narcisten zagen het anders:
“Ze vliegen voor mìj,” zeiden ze tegelijk.
“Ze staan in V, van Vereerde Ik.”
En zo kabbelde de wereld verder.
Het gras groeide.
De wolken dreven verder.
De likes fluctueerden zoals ze altijd doen:
grilliger dan een ritselende opinie.
Tot slot stond de eekhoorn recht,
strekte zijn rug,
en sprak zacht maar helder,
als een zenmeester die zijn eigen leerling vergeet te zijn:
“Lieve mensenkinderen,
wat maakt het toch uit
wie de belangrijkste is?
Jullie lijken meer op elkaar
dan jullie ooit zullen toegeven.”
De narcisten keken hem aan
alsof hij een staatsgreep
op hun zelfbeeld had gepleegd.
Maar ze zwegen.
Heel even.
Lang genoeg om te merken
dat stilte geen applaus geeft
en dat dit hen ongemakkelijk stemde.
En terwijl ergens in de verre wereld
nog een debat, nog een stemming,
nog een opiniemaker,
nog een leider die zichzelf een leider noemt
door de tijd gleed,
fluisterde het park, zacht maar vastberaden:
Narcisme zit overal.
Maar gelukkig ook: bomen, vogels,
bankjes die wel eens durven breken,
en eekhoorns met geduld.
En zo eindigde het sprookje dan toch.
Niet met een moraal,
maar met een glimlach,
want dat is het enige
waar een narcist niets aan kan verdienen.



Opmerkingen